In het kader van de actualiteit blikken wij terug op een aantal historische publicaties over de Bersiap-periode. Hoezeer ook gepoogd wordt om de Bersiap te bagatelliseren ten einde de geschiedenis te vervalsen, de feiten bewijzen het tegendeel. Onderstaand artikel verscheen op 9 december 2013 in de Volkskrant.
Waar blijven de excuses aan slachtoffers Bersiap?
Aan slachtoffers uit de Bersiaptijd en de Japanse concentratiekampen wordt geen recht gedaan.
LEO THO NEIJENHUIJS IS VOORZITTER VAN DE BEGO EN LID VAN HET INDISCH PLATFORM, 9 december 2013, 00:00
Als voorzitter van een Nederlands-Indische belangenvereniging (Bond Ex-geïnterneerden en Gerepatrieerden van Overzee, BEGO), waarin op dit moment nog 346 overlevenden uit de Japanse concentratiekampen en de Bersiapperiode (van 17 augustus 1945 t/m 1946) vertegenwoordigd zijn, wil ik wat aanvullingen geven op de voor ons aangrijpende woorden van Paula Brunsveld-Van Hulten (O&D, 29 november).
Dat de Bersiapperiode een nooit erkend trauma voor de overlevenden was en is, heeft te maken met een duidelijke misleiding van de publieke opinie. Deze begon al in 1947, aangezien de toenmalige politiek het wenselijk achtte om de door haar aangezwengelde koloniale oorlog te betitelen met de eufemistische term 'politionele actie'. Feitelijk werd namelijk deze term gebruikt als voortzetting van de eerste en werkelijke politionele actie die werd ingezet in november 1945 toen de eerste Oorlogsvrijwilligers ingescheept werden naar Nederlands-Indië.
Zij kregen echter van het Britse Opperbevel geen toestemming om aan land te gaan en moesten verblijven in Malakka. Pas in maart 1946 konden de eerste bataljons vrijwilligers en mariniers in Tandjong Priok aan land gaan, waar zij vooral werden gelegerd in de grote steden, waar zij letterlijk politiediensten moesten verrichten.
Pemoeda's, losgeslagen bendes, jihadisten en het Indonesische Nationale Leger (TNI) richtten ongelooflijke slachtpartijen aan onder de Nederlandse burgers. Die waren, na jarenlang verblijf in Japanse concentra- tiekampen, uitgehongerd, ziek, volledig aangeslagen en getraumatiseerd en vormden dus een gemakkelijke prooi. Deze slachtpartijen moesten stoppen en de Nederlandse burgers (onder wie Chinezen, Javanen, Molukkers, Madoerezen, Indisch Europeanen, et cetera) moesten in bescherming genomen worden.
Door de inzet van deze manschappen konden vele tienduizenden levens gespaard worden, iets dat gemakshalve vaak vergeten wordt. Nederland was getuige van het grootste naoorlogse bloedbad op zijn eigen staatsburgers op Nederlands grondgebied. Tot en met 1949 spreken wij immers nog steeds over Nederlands-Indië.
De Nederlandse staat, die volledig verantwoordelijk gehouden dient te worden voor de onzinnige voortzetting van een koloniale oorlog, heeft echter ten aanzien van de vele slachtoffers en hun nabestaanden, tot heden geen enkele verantwoordelijkheid getoond noch genomen. De repatrianten (feitelijk vluchtelingen die hun geboorteland gedwongen werden te verlaten, maar nooit de vluchtelingenstatus verkregen) werden volledig berooid verscheept naar Nederland.
In Attaca (Egypte) aangekomen werden zij door het Internationale Rode Kruis aangekleed en voorzien van warme winterkleding. Deze kleding was een geschenk van de Amerikaanse, Australische en Canadese bevolking, maar die gift werd door de Staat der Nederlanden op meer dan 60 procent van de vluchtelingen verhaald en moest via vorderingen betaald worden! Familieleden in Nederland werden gedwongen om deze volledig berooide staatsburgers in hun veel te kleine woningen op te nemen, waar geen enkele vergoeding tegenover stond.
Achterstallige salarissen van KNIL-militairen die tijdens de oorlog in krijgsgevangenschap zaten, werden niet uitbetaald. Zelfs hun uniformen die zij in de kampen versleten hadden, moesten zij terugbetalen. En deze misselijkmakende opstelling duurt tot vandaag de dag voort.
Vanaf 1973 bij de invoering van de Wuv en in 1975 bij de invoering van de Wubo werd meer dan 80 procent van de aanvragen van Nederlands-Indische oorlogsgetroffenen om voor een oorlogsuitkering in aanmerking te komen, op oneigenlijke gronden afgewezen.
Van de herstelbetalingen die in 1949 afgedwongen werden van de Indonesische regering en die ruim 600 miljoen gulden bedroegen (de Indonesische Staat heeft tot 1960 dit bedrag grotendeels betaald) is nooit één cent ten goede gekomen aan de Nederlands-Indische gemeenschap. Het geld werd verdeeld onder het nationale en multinationale bedrijfsleven dat in Nederlands-Indië zijn bedrijven verloor.
De rest van de honderden miljoenen werd in de Nederlandse schatkist gestopt. Geen enkele rekening werd gehouden met het verlies van woningen, inboedel, tegoedgelden en middenstandsbedrijven van Nederlands-Indische burgers.
Onder de bezielende leiding van voormalig minister Verhagen (CDA) en onder druk van een moreel verontwaardigde volksvertegenwoordiging werd artikel 4 van de in december 1949 opgestelde Wet op de Soevereiniteit een paar jaar geleden opengebroken.
In dit artikel (Amnestie Ordonnantie) werd een uitzondering gemaakt op het Internationale Oorlogsrecht om te voorkomen dat achteraf over en weer beschuldigingen zouden worden geuit en eisen gesteld. Door het open te breken konden, omwille van de handelsbelangen met Indonesië, excuses gemaakt en herstelbetalingen worden gegeven. Dat zou het aanzien van Nederland ten goede komen. Dat de Indonesische regering hier bepaald niet op zat te wachten, moge bekend zijn.
Niemand van de Nederlands-Indische gemeenschap was hier tegen, maar de frustatie nam enorm toe. Immers, waar bleven de excuses, de erkenning en de herstelbetalingen van de Nederlandse staat die al ruim 68 jaar de eisen van deze burgers vooruit schuiven, bagatelliseren en wegwuiven. De eenzijdige morele verontwaardiging over het optreden van Nederlandse militairen ten tijde van de koloniale oorlog is grotesk en houdt geen enkele rekening met de gevoelens van de nabestaanden en slachtoffers uit niet alleen de Bersiapperiode maar tevens uit de Japanse concentratiekampen.
Zelfs de juiste aantallen slachtoffers (minimaal tussen de 60 en 80 duizend) worden tijdens de officiële herdenkingen (4 mei en 15 augustus) systematisch ontkend. Inderdaad is dit voor de overlevenden en nabestaanden onverteerbaar.
Nederland schaamt zich over de koloniale periode die ruim 350 jaar duurde, zonder te erkennen dat deze periode een onderdeel van haar geschiedenis is geweest. Ze wenst deze zelfs uit de geschiedenisboeken te schrappen (en heeft dit al grotendeels gedaan) en daarmee uit het collectieve geheugen, waardoor geen enkel historisch besef over deze periode overblijft.